Rasstandaard
FCI Groep 3 => Terrïers
Algemeen voorkomen:
Een geharde, actieve hond met een korte lendenpartij, goed gebouwd, een indruk van kracht gevend. Niet te hoog en niet te laag op de benen.
Belangrijke verhoudingen: Voorsnuit niet langer dan de schedel.
Gedrag & Temperament: Levendig en dapper. Goedgehumeurd. Zeer aanhankelijk en trouw aan zijn eigenaren. Hoogst intelligent. Een betrouwbare, trouwe vriend, verdedigend, maar niet agressief.
Hoofd: Over het geheel kracht zonder grof te zijn. Het haar van dezelfde kleur als op het lichaam.
Schedel: Hoofd lang, in goede verhoudingen tot het lichaam. Schedel vlak en zuiver tussen de oren, niet te breed.
Stop: duidelijk.
Maat en Gewicht
Schofthoogte: reuen 46 – 48 cm. Teven iets kleiner.
Gewicht: Reuen 15,75 – 18 kg. Teven iets minder.
Fouten: Ondervoorbijten. Overbijten. Neus een andere kleur dan zwart. Een volwassen vacht die niet geheel zuiver tarwekleurig is. Nervositeit. Kwaadaardigheid.
Diskwalificerende fouten: Gele ogen. Bruine vacht. Witte vacht. Doffe, dikke, wollige of katoenachtige structuur van de vacht.
Opmerking: Reuen moeten twee duidelijk waarneembare, normale teelballen hebben die geheel in de balzak zijn ingedaald.
Aangezichtsgedeelte
Neus: zwart en goed ontwikkeld.
Kaken: sterk en vastsluitend.
Wangen: geen duidelijk zichtbare botten.
Gebit: tanden groot, regelmatig, schaar-of tanggebit, onder- noch bovenvoorbijtend.
Ogen: donker, donker hazelnoot, niet te groot, niet uitpuilend, goed geplaatst.
Oren: klein tot middelgroot, naar voren gedragen op één lijn met de schedel. Donkere onderlaag op het oor toegestaan en niet ongewoon, vergezeld van een lichtgekleurde beharing er overheen. Roze-oor of “gevouwen” oor verwerpelijk.
Hals: Middelmatig lang en sterk, maar niet zwaar. Zonder keelhuid.
Lichaam: Compact en niet te lang. Vlakke bovenbelijning.
Schouders: fijn, goed schuin liggend, gespierd.
Borstkas: diep, met ribben goed gewelfd.
Lendenen: kort en krachtig.
Dijen: sterk en gespierd.
Staart: goed aangezet, niet te dik. Vrolijk gedragen.
Ledematen
Voorhand: voorbenen, vanaf elke kant bezien, volkomen recht. Stevige botten en goed gespierd.
Achterhand: goed ontwikkeld met krachtige spieren. Gehoekt in de knieën.
Spronggewricht: goed laag, naar binnen noch naar buiten draaiend.
Wolfsklauwen: dienen verwijderd te worden.
Voeten: klein, niet gespreid. Nagels bij voorkeur zwart, andere kleuren toegestaan
Gangen en Beweging: Bij het komen en gaan moeten de benen zich in een recht vlak naar voren en naar achteren bewegen. Goed aangesloten ellebogen. Van opzij gezien: vrije, soepele, harmonische bewegingen.
Vacht
Haar: zacht en zijdeachtig aanvoelend, niet grof. Jonge honden worden hiervan uitgezonderd. Wheatens hebben een knipvacht!
Vacht geknipt tot dicht op de huid bij de hals, borst en schedel, vooral lang boven de ogen en bij de onderkaak. Snorren goed ontwikkeld. Overvloedige bevedering aan de benen. De romp wordt zodanig geknipt dat de contouren van het lichaam zichtbaar zijn. Staart kort en netjes taps toelopend. De vacht mag op zijn langst ongeveer 12cm zijn. Overvloedig en zacht gegolfd of met losse krullen.
Onder geen voorwaarde mag de vacht een donzig, bol idee geven als bij de Old English Sheepdog of de Poedel. Honden als zodanig geshowd moeten onverbiddelijk achteruit gezet worden, want ze geven een verkeerd beeld van type en ras. Speciale aandacht wordt gevraagd voor de ontwikkeling van de vacht in de jeugd. Aangezien puppy’s zelden geboren worden met de vacht die voor de volwassen hond vereist is, moet men voorzichtig zijn wanneer men dit punt wil beoordelen. Ze ondergaan verscheidene veranderingen in kleur en vachtsamenstelling vóór ze de “volwassen” vacht hebben. Gewoonlijk wordt deze verkregen tussen de 18 maanden en 2½ jaar.
Puppy’s worden typegetrouw geboren. Ze zijn rood, grijs en soms zuiver tarwekleurig. Meestal met zwarte maskers. Soms een zwarte streep midden op de rug of zwarte vlekjes in de vacht van de romp. Deze donkere tekening verdwijnt gedurende de groei.
Op geen enkele leeftijd is zwart in de vacht toegestaan, met uitzondering van de voorsnuit die gelijk verkleurt en de oren, zoals eerder genoemd (zie oren).
Kleur: Elke schakering van licht-tarwe tot een rood-gouden tint.